4 september
Zo?
Zijn vinger wijst.
Of zo?
Hij vraagt het altijd als hij zijn naam wil schrijven
in grote hoekige letters.
Waar moet ik beginnen?
Hier?
Nu zit hij naast me, op zijn bed.
Te groot om nog op mijn schoot te zitten.
Hij zit al in het eerste leerjaar.
Ik lees voor, zoals iedere avond.
Hij luistert geconcentreerd,
blik op oneindig,
zoals iedere avond.
Wat maalt er door zijn hoofdje
wanneer hij zo voor zich uit staart?
Is het enkel maar luisteren?
Of ziet hij het,
dit verhaal in zwart gedrukte letters,
in kleurige beelden?
Ik wijs met mijn vinger
langs de woorden die ik lees.
Van links naar rechts.
Ik zie hem kijken.
Hij staart nu niet meer voor zich uit.
Aandachtig volgt hij mijn vinger,
regel na regel.
Wat gaat die vinger snel!
Mijn vinger stopt.
Zijn blik blijft hangen.
‘Ik denk dat jij dit woord al kan lezen.’
Hij bekijkt de letters aandachtig.
Zijn gezicht licht op.
‘ik!’
We lezen verder.
Mijn vinger wijst langs de woorden
van links naar rechts.
Hij stopt mijn hand.
‘Die kan ik ook.’
Hij wijst en leest: ‘is’
‘Bij “is” en “ik” moet je stoppen,’ zegt hij.
Ik knik.
Samen lezen we verder.
Ik voel hoe hij tegen me aan leunt,
zijn duim gaat naar zijn mond.
Hij duwt mijn hand weg.
‘Nu gewoon voorlezen.’